Titel De Afstamming van Claes Corf
Jaar 1977
Omschrijving onderzoek naar de afstamming van de familie Corf in Alkmaar, met de verbanden naar andere regio’s in Holland, in de 14e en 15e eeuw.
Categorie Alkmaar
Afkomstig Uit Alkmaar in Veelvoud/Alkmaarse Historische Reeks

De Afstamming Van Claes Corf

Door mr J.W. Groesbeek

Bezig met de bestudering van een bepaald probleem, smaakt men soms het genoegen om op het spoor te komen van een oplossing van een andere kwestie. Zo verging het mij toen ik bij de behandeling van het De Wilde-probleem stuitte op een Fije (Sophie) Willem Wildendochter, gehuwd met Simon Vrederic (14 oktober 1372). Dit bracht mij in herinnering dat deze naamcombinatie een rol speelde in het artikel van de hand van de heer W. A. Fasel, getiteld: "Claes Corf en zijn omgeving", zoals dat voorkomt in het Alkmaars Jaarboekje (1971), p. 67 e.v. Dit had een nieuw onderzoek naar de herkomst van Claes Corf ten gevolge. De resultaten hiervan zijn de volgende: De stamreeks vangt aan met:

  1. Willem Lutgarde zone. Wij weten dat hij zo heette omdat zijn zoon Willem zich Willem Lutgardez. noemde. Misschien is hij dezelfde als Willem Lutgardez. die voorkomt als beboet te Beverwijk "van broken core" (rentmrs. rek. 1356/1357). Zijn zoon Willem volgt onder II.
  2. Willem Willemsz., ook wel Willem Willem Lutgardez. genoemd. Deze Willem Willemsz., van Leiden, wordt door de graaf beleend met een tiende te Coudekerke (Rijnland) in den Lagen Waart, in den Overendam, die toebehoord had aan Hugo van Leiden, en die Willem gekocht had van Machteld, diens weduwe (1 april 1354). [1] Onze Willem koopt verder nog 10 ½ morgen in Leiderdorp (3 april 1357) [2] en houdt deze dan van de graaf in leen. Verder droeg hij nog zijn twee huizen in Leiden aan de graaf op met nog een aantal renten, om die ook voortaan van de graaf in leen te houden. [3] De helft van dit leen maakt hij op 10 september 1358 tot lijftocht (een soort pensioen) voor zijn vrouw Bertrade. [4] Hij moet bijzonder in de gunst gestaan hebben van graaf Willem V, zodat hertog Albrecht "om trouwen dienst die hi onsen lieven Broeder gedaen heeft en ons noch doen sal", toestaat dat zijn lenen te Leiderdorp en de tiende, hierboven genoemd, zullen vererven op zijn zoons Simon Vrederic en Herman Willemsz. (11 januari 1359). [5] Op 7 december 1362 [6] vergunt de hertog aan Willem Willemsz., dat indien diens zoon Simon Vrederic vòòr zijn vader zou sterven, het huis te Leiden dat hij aan Simon had toegedacht, zou komen op de kinderen uit diens huwelijk met Katherine Jan Smeders dochter. Simons moeder Bertrade moet omstreeks die tijd overleden zijn, want Willem Willemsz. is daarna hertrouwd met Haestiaen, aan wie hij de helft van dezelfde goederen te Leiderdorp en de tiende in de Lage Waart tot lijftocht maakte (8 juli 1364). [7] Willem leeft nog op 26 juli 1372, [8] want dan draagt hij een van zijn huizen te Leiden over aan zijn zoon Simon Vrederic, met het verzoek aan de hertog om deze Simon daarmede te willen belenen.

Wij hebben hier te doen met een familie die aan het grafelijke hof, maar ook in en om de stad Leiden een rol speelde. Onze Willem Willemsz. is dus, zoals wij gezien hebben, tweemaal gehuwd geweest, voor de eerste maal met Bertrade (vermeld zonder naam), en daarna met zekere Haestiaen. Wij kennen dus nu ook twee zoons uit het eerste huwelijk:

  1. Simon Vrederic, volgt onder III.
  2. Herman Willemsz., die nageslacht had. Zijn zoon noemde zich Willem Hermansz. van Boshuijsen. Zijn kleinzoon heette: Claes van Boshuijsen (22 januari 1424), [9] die met zijn moeder Beatrijs Willem Hermansz. weduwe in deze akte voorkomt. Hun nageslacht laten wij verder buiten beschouwing.
    1. Sijmon Vrederic, zoon van Willem Willemsz. (sub I). Zoals wij reeds zagen, werd hij enige malen tezamen met zijn vader genoemd, nl. op 11 januari 1359, 7 december 1362 en 26 juli 1372. De hertog beleent Sijmon Vrederic op 14 oktober 1372 met het reeds genoemde huis te Leiden, en maakt de helft hiervan tot lijftocht voor zijn tweede vrouw Fije (Sophia) Willem Wildendochter. [10] Zoals reeds bij het leven van zijn vader was afgesproken, beleent de hertog Simon Vrederic en zijn broer Herman Willemsz. met 8 ½ morgen land te Leiderdorp en de tiende in de Lage Waart (13 november 1374). [11] In de periode 1375-1389 vinden we hem vermeld als rent-meester van Kennemerland en West-Friesland. Hij nam ook zelf landerijen en tiend-en in huur of pacht, en hertog Albrecht verleende hem het Vroonland "Berchwerck" in erfpacht, zodat we dit ook bij zijn nakomelingen terugvinden. Op 18 april 1377 be-leende de hertog hem met 7 morgen land te Zoeterwoude. [12] In 1390 bestond zijn leenbezit [13] uit:
      1. een woning te Leiderdorp met 18 morgen land,
      2. ½ van de koren- en smaltiende "ten Overendam in den Lagen Waert”,
      3. zijn woning tot Rodenburg met 7 morgen land,
      4. zijn woning te Leiden.

Vóór 4 december 1390 is hij overleden, na tweemaal gehuwd geweest te zijn:

  1. x Catharina Jan Smedersdochter, vermeld 7 december 1362.
  2. x Sophia (of Fije) Willem Wildendochter, vermeld op 14 oktober en 12 november 1372 en op 11 november 1391 als weduwe. De kinderen volgen nu (in willekeurige volgorde) :
  3. Willem Sijmon Vredericsz., volgt onder IV.
  4. vermoedelijk: Sijmon Vrederic, die hem als rentmeester opvolgde en dienst deed van 1393-1404. Zijn wedde hiervoor bedroeg 75 's jaars. Hij ontving ook zijn erf-pachtland, nu "Bergherswert" geheten. In de aanvang van het jaar 1391 en wel op 29 januari 14 vestigde hij zich op het kasteel Nieuwburg bij Alkmaar. Zijn voorganger-slotvoogd, heer Bruijsten van Herwijnen, draagt hem met het huis bepaalde goederen over, waarvan een inventaris opgemaakt werd: Eerst in het backhuijs een brouketel een deechtrock een werctafel een cuup een scut een aenbeelt In der sasele een trijdsore vijf bancken In der coken een mosterdmolen een roester een coperen pot een hoghel een tanghe een banc Op die grote camer een trijdsore twee bedsteden twee bancken In die Waerderoep twee bedtsteden Op tie Poerthuijstoerne een bedtstede Op tie houten camer twee bedtsteden In die camer daeronder drie bedtsteden In 't Hemelrijc een bedtstede In die clerckecamer ende in die camer daernaest twee bedtsteden Item die slutelen die toten huse behoren.

Met het overdragen van deze goederen nam heer Bruysten van Herwijnen, heer van Stavenisse, ridder, afscheid van het slot waar hij slotvoogd geweest was. Heer Bruysten had blijkbaar vrijwel alles meegenomen behalve de elf bedsteden! De verdedigingsattributen en wapens die bij een kasteel behoorden, worden niet genoemd! Zoals reeds gezegd, is het niet zeker dat de nieuwe slotvoogd en rentmeester een zoon was van de voorafgaande, maar het lijkt mij niet ondenkbaar dat deze vraag nog eens beantwoord wordt. Het boek van mr. J. Belonje, getiteld: "De twee Nyenburgen bij Alkmaar" spreekt er in het geheel niet over.

  1. Heer Jacob Sijmon Vredericsz., die op 10 februari 1383 16 beleend wordt met 4 ½ morgen land te Leiderdorp. Op de lijst van 1390 [17] komt hij als bezitter van dit leen voor. Aan het leenbezit komt op 16 oktober 1404 [18] een einde, omdat hij toen zijn leen van 4 ½ morgen in vrije eigendom ontving. In 1390 is hij reeds kanunnik bij het kapittel in Den Haag. Op 30 april 1419 [19] belooft hij aan zijn kapittel binnen drie jaren de rente af te lossen die het kapittel op Jacobs huis en erve in Den Haag had staan. De hertog had hem op 21 januari 1393 [20] gepresenteerd (voor de vervulling van een kanunniksprebende?) voor de kerk te Bergen in Henegouwen, als opvolger van een geestelijke, die tot de clan-De Wilde behoorde.
  2. Baerte Simon Vredericsdr., die zeker een dochter is uit het tweede huwelijk van haar vader. Een kamerling van hertog Albrecht, Jorgel Artwijnsz. geheten, wilde een huwelijk met Baerte aangaan. Dit blijkt uit een akte van 21 september 1394, [21] waarin wij lezen dat de hertog "om sunderlinge gunste ende om menigen dienste die ons Jorgel Aertwijnsz. onse camerlingh gedaan heeft ende of God wil noch doen sal, ende sonderlinghe om hulpe tot sinen witachtigen hijlke, dat hij doen sal met joncfrou Baertraet Sijmon Vredericsdochter, hem sulcke gratie gedaen hebben, dat na Jorgels, ons camerlinc voors. doot, of jvr. Baertraed voors. hem overleefde, dieselve jvr. Baertraet houden en besitten sal hoir leven langh dat goed huijs ende erve mit allen sinen toebehoren dat geheten is Sonnevelt (gelegen bi der Waddinge, bij Leiden), ende 40 morgen lants die gelegen sijn binnen den ban van Noortich mit enen huijse dat daerop staet".

Uit de akte van 17 augustus 1397 [22] blijkt dat Ludekijn die Wilde beleend wordt met een rente van 30 Gentse nobelen uit twee Donck-hoeven gelegen "in het gerecht van Weerthusen in onzen lande van Altena". Hierbij wordt bepaald, dat indien Ludekijn kinderloos zou overlijden, dit leen zal komen op de oudste zoon die Jorgel voors. hebben zal "bij Baerte, sinen wive, Ludekijn voors. sustersdochter".

Die zuster van Ludekijn was, zoals we gezien hebben, Sophia Willem Wildendochter, gehuwd met Simon Vrederic. Deze waren dus de ouders van Bertrade (Baerte) de vrouw van Jorgel Artwijnsz. Zij lieten minstens twee zoons na:

  1. Pieter Jorgelsz., die gehuwd was met Bartrade Dircsdochter van den Bosch. Dit echtpaar werd op 11 mei 1429 [23] beleend met het huis Adegeest te Voorschoten, dat van haar vader afkomstig was.
  2. De tweede zoon was Sijmon Vrederic Jorgelsz. Hij wordt met zijn dochter Katrijn genoemd in een akte van 22 juli 1468. [74]
  3. Dirck Sijmon Vredericsz., volgt sub IV A.
    1. Willem Sijmon Vredericsz. Kort na de dood van zijn vader, die zoals wij zagen in 1390 stierf, werd hij op 30 augustus 1391 beleend met de goederen die hij van hem geërfd had. Dat hij inderdaad een zoon is van "onze" Simon Vrederic blijkt duidelijk uit een akte van 25 juni 1394 [87], want hierin oorkondt hertog Albrecht dat Herman Willemsz. "onse meesterknaep van onser herberge" (zoiets als hoofd van de huis-houdelijke dienst van de hertog) tot lijftocht gemaakt heeft voor zijn vrouw jvr. Beatrijs ½ van de halve "tiende die hij van ons in leen houdt, gelegen in den Lagen Waert, daer die wederhelft of van ons houdt Willem Sijmon Vredericsz., zijn broederszoon". Om elke verwarring uit te sluiten staat er nog bij "welk heel tiende voers. Huge van Leijden placht toe te behooren". Wij zagen reeds dat zijn grootvader Willem Willemsz. deze zelfde tiende op 1 april 1354 in leen had ontvangen. Dat Willem een zoon moet zijn geweest uit het tweede huwelijk van zijn vader (met Sophia de Wilde) kunnen we afleiden uit een akte van 6 september 1398 [24] waarin hij beleend werd met goederen afkomstig van zijn oom Ludekijn de Wilde nl. 14 gemeten land te Oostvoorne en nog 7 gemeten en één lijn land met nog een rente van 40 sc. 's jaars gelegen in den Ruigenhoek. In deze akte treedt Jorgel Artwijnsz., zijn zwager, als getuige op. In 1414 treffen we hem aan in de rentmeestersrekening van Kennemer-land: hij is dan nog 42 schellingen achterstallig in het betalen van zijn erfpacht van het vroonland "Berchswerck" over de jaren 1411 tot en met 1413.

Willem werd af en toe overvallen door vlagen van krankzinnigheid. Het was mogelijk dat hij tijdens een van die buien anderen schade zou kunnen berokkenen; zijn familie zou dan hiervoor aansprakelijk gesteld kunnen worden. De hertog ontslaat "de erven" echter bij voorbaat van alle aansprakelijkheid voor dergelijke gevallen (20 november 1419) [25]. Vóór 25 juni 1424 moet hij overleden zijn, daar zijn vrouw Soete op die datum als weduwe voorkomt. Zij verkoopt een molenwerf "buiten op Rapenburg" te Leiden. Als koopprijs bedingt zij een erfelijke rente van drie gouden Reynaldus Arnhemse schilden (25 juni 1424) [26]. Haar zoon Sijmon Vrederic Willemsz. draagt deze rente weer over aan Sijmon Vrederic van Zwieten op 27 oktober 1433, doch deze deed de rente weer van de hand op 28 maart 1448 [26]. Hun kinderen zijn:

  1. Sijmon Vrederic Willemsz., volgt sub V
  2. Machteld, gehuwd met Engelbrecht van der Mark, bastaard. Haar vader had hun bij hun huwelijk 400 gouden Engelse nobels toegezegd en voldeed die nu door het vestigen van een jaarlijkse rente van 100 uit zijn renten te Rodenburch, 17 februari 1413 [75].
    1. Sijmon Vrederic Willemsz. We hebben hem al ontmoet toen zijn oom, heer Jacob Sijmon Vredericsz., hem het begevingsrecht van de door hem te Leiden gestichte kapel overdroeg. Ook zagen we hem op 27 oktober 1433 een rente verkopen, die hij van zijn moeder geërfd had. De aktes die op hem betrekking hebben zijn nogal talrijk, zodat wij hier en daar een greep moeten doen.

Hij bleef niet dicht bij huis, want ook met de heer van Putten knoopte hij relaties aan. Immers, hij droeg de helft van een smaltiende te Leiderdorp aan de heer van Putten op en ontving deze weer van hem in leen (4 augustus 1448) [27]. Als leenman van Egmond is hij als getuige aanwezig op 11 september 1451 [28]. Bovendien trans-porteert Simon Vrederic Willemsz. "twee cameren an die oude Volresgraft" te Leiden. Met zijn zoon Willem Sijmonsz. belooft hij hiervoor vrijwaring (18 mei 1454) [29].

Aangezien hij leenman van de heer van Egmond was moet hij ook een leen ge-houden hebben. Nu is er in de kopieën van de leenregisters van Egmond een akte die moet dateren van na 1438 [30], waarbij de heer van Egmond aan Simon Vrederic Willemsz. vergunt ten vrijen eigen te verkopen de helft van het goed, vermeld in de brief van 21 mei 1398 [31]. In deze laatste brief is er echter geen sprake van het feit dat aan zijn vader dit goed werd toegewezen, maar wel aan diens broer. Het blijft dus onduidelijk hoe de gang van zaken geweest is. Wij komen op deze kwestie terug.

Bij zijn leven draagt Sijmon een deel van zijn lenen over aan zijn zoon Willem, namelijk een huis en erf te Gorinchem, een huis en erf in Leiden en zes blokken tienden in het land van Putten, waarmee Willem op 7 juli 1473 beleend wordt [76]. Op 12 juni 1476 wordt Willem, na de dood van zijn vader, beleend met "de dienst van landmeter te wesen in den lande van Putten" en met een ½ tiende te Coudekerke [77]. Hieruit volgt dat Sijmon Vrederic Willemsz. tussen 1473 en 1476 overleden moet zijn.

Hij was gehuwd met Aechte Dircsdr. van der Does. Haar man maakte haar op 10 oktober 1459 [78] een deel van zijn lenen tot lijftocht. Reeds op 3 augustus 1448 [79] treffen we haar aan als zijn vrouw, doch vóór 4 februari 1463 [80] moet zij overleden zijn. We vermelden als kinderen:

  1. Willem Sijmon Vredericsz., die door de heer van Putten op 17 november 1450 en 4 augustus 1463 [81] met goederen in het land van Putten beleend werd. Zoals hierboven reeds vermeld belooft hij, samen met zijnvader, vrijwaring voor de verkoop van een onroerend goed te Leiden. Op 20 november en 19 december 1477 [82] troffen we hem aan als baljuw van het land van Voorne.

We zouden veel over hem kunnen vertellen, want hij was een aanzienlijk man, maar dat zou te veel plaatsruimte vergen. Vóór 27 maart 1484 was hij overleden [32]. Hij liet een zoon na, Gillis van Valkensteyn geheten, die eerst baljuw van Voorne was, daarna van het land van Putten en in 1503 schout van Haarlem. Op 3 januari 1485 maakte hij huwelijkse voorwaarden met Machteld Dedel, vrouwe van Rijsoord en Screvelshoek (Batavia Illustrata, p. 1125). Hij had nakomelingen die de naam ' 'Van Valkesteyn" voerden.

  1. Katryn, non in het klooster Rodenburg te Zoeterwoude (5 augustus 1477). Met een zuster die niet met name in deze akte genoemd wordt, wordt zij beleend met 6 blokken tienden te Westenrijk in het land van Putten (1472-1474) [33].
  2. en 4. Machteld, aan wie haar vader op 4 februari 1463 zes blokken (gelegen als voren) overdraagt, tezamen met haar zuster, eveneens Machteld genaamd [80].
  3. Vermoedelijk: Dirck Sijmonsz., die wij met enige aarzeling ten tonele voeren. Aanvankelijk was hij een concurrent voor zijn neef en naamgenoot Dirc Sijmonsz., de vader van Claes Corf. Er blijven nl. een aantal akten over, die ogenschijnlijk geen betrekking hebben op zijn naamgenoot. Het is echter, gezien de gespreidheid van de familiebezittingen best mogelijk dat zij toch identiek zijn. Er wordt een nader onder-zoek naar dit probleem ingesteld, maar dit zou nu te veel oponthoud geven.

Wij moeten nu weer een heel eind in de geschiedenis teruggaan en aandacht wijden aan Dirk Sijmon Vredericsz., zoon van Simon Vrederic Willemsz. en Sophia dochter van Willem de Wilde. Hij volgt nu onder IV A.

IVA. Dirk Sijmon Vredericsz. Zoals al opgemerkt, bepaalde Ludekijn de Wilde Willemsz. (neef van Arent, heer van Egmond) op 21 mei 1398 [34] dat wanneer hij (Ludekijn) kinderloos zou overlijden, het goed in de Poeldijk dat hij van zijn oom (heer Dirk Voppenz.) had geërfd, voor de helft zou komen op Dirk Sijmon Vredericsz., zoon van een zuster van Ludekijn, en voor de andere helft op Jan van Rietwijk, eveneens een zoon van een zuster van Ludekijn.

Zo werd dan ook, na Ludekijns dood, Dirk Sijmon Vredericsz. door de heer van Egmond beleend met de helft, en Ludekijn (de Wilde) Janszoon van Rietwijk met de andere helft (1 april 1412). Terstond maakte Dirk de helft van zijn portie (dus ¼ van het leen) tot lijftocht voor zijn vrouw (zie hieronder). Uit een lijst van Hollandse leen-mannen, opgemaakt in 1404 [35] blijkt reeds dat het leengoed in de Poeldijk in het ambacht van Monster, dat aanvankelijk aan heer Dirk Voppenz. toebehoord had, nu "aenbestorven is" aan Dirc Sijmon Vredericsz. Dezelfde omschrijving van dit leen treffen we ook aan op 24 april 1418 [36].

In een akte van januari 1421 [37] is ook sprake van ditzelfde leen, alleen is de omschrijving nu iets uitvoeriger: "... in een camp lants die nu ter tijt is Dirc Sijmon Vredericsz. en Luijtgen die Wilde Janszoon van Rietwijk".

Op 26 april 1406 is hij voortvluchtig uit Alkmaar, hoewel hij op 13 juni 1400 [38] een vrijgeleidebrief ontvangen had. Op 30 augustus 1408 [39] beloofde hij met de zijnen aan de hertog een boete van 100 Engelse nobelen te betalen. Misschien ging alles weer mis, want Dirc Sijmon Vredericsz. en zijn knecht ontvingen opnieuw op juni 1422 een vrijgeleide [40].

Nog in 1428 [41] vinden we dezelfde omschrijving als boven van het leen in de Poeldijk. Hij was gehuwd met Aleid Pieter Roestdochter. Dat weten we uit een aantekening die gemaakt is onder de akte van 21 mei 1398 [42], hierboven genoemd. Onder deze akte lezen we namelijk: "Dats nae Ludekens dood Dirck Sijmon Vredericsz. die helft verlijd en (deze) heeft hieraan zijn vrouw Alijd Pieter Roestdr. verlijftocht voor de helft, d'ander helft is verlijd op Ludekijn (de Wilde) Janszoon van Rietwijk, 1 april 1412". De vader van Aleid Pieter Roestdr. vinden we in 1350 al in Alkmaar genoemd. Op 7 mei 1368 zegelde hij als schepen van Alkmaar, tezamen met Ludeken de Wilde [44]. Het zegel van Pieter vertoont ook al een molenrad! Zijn zoon Sijmon Vrederic Dircsz. volgt sub V A.

V A. Simon Vrederic Dircsz.

Schepenen in Alkmaar oorkonden dat hij op 29 mei 1423 verkocht heeft aan twee priesters " ½ van vier coeweide, gelegen binnen der vrihede van Alcmaer, after die Verrenbroek" [45]. Wij herkennen hem ook in een akte van 15 april 1431, waarin Jan van Rietwijk Ludekensz. opdroeg aan de heer van Egmond ten behoeve van Aelbrecht van Raaphorst zijn leen dat hij van hem in leen hield, gelegen in de Poeldijk. Er staat namelijk bij "daer Sijmon Vrederic Dircsz. dat wederdeel onderdeelt van ons te leen te houden placht" [43 en 46]. Als Sijmon Vrederic Dircsz. is hij op 31 december 1443 getuige voor de heer van Egmond [47].

We vermelden dit "Dircsz." er steeds bij om hem te onderscheiden van zijn neef en tijdgenoot Sijmon Vrederic Willemsz. Hij bekleedde tal van regeringsfuncties in Alkmaar. Bruinvis vermeldt hem aldaar als vroedschap op 24 april 1436 en 26 maart 1451, bovendien komt hij tussen de jaren 1438-1444 voor als schepen der stad.

In een ongedateerde akte, daterend van na 17 september 1438 [48] kunnen we lezen dat Sijmon Vrederic Dircsz. van de heer van Egmond verlof kreeg om de helft van de voirs.(chreven) goederen te verkopen. Wat dit "voirs. goederen" inhoudt, staat er niet bij, maar moet wel betrekking hebben op de helft van het leen dat hij in de Poeldijk bezat.

In plaats daarvan had hij uit eigen bezit aan de heer van Egmond opgedragen en weer in leen ontvangen:

  1. ½ van 10 morgen land min één hont in de ban van Wognum, onderdeeld met Claes Corf, dat Sijmon bij een schoutsbrief van Hoorn d.d. 14 september 1438 aan de heer van Egmond opgedragen had,
  2. alsulck land als Claes Corf aan Sijmon Vredericsz. zijn zwager voirs. voor buren van Harencarspel aan de heer van Egmond had opgedragen, gelegen op de Horn in de ban van Harencarspel, onderdeeld met Sijmon voirs. (d.w.z. dat Sijmon Vrederic reeds een deel van dit land bezat).

Dit land bestond uit stukken:

  1. die Grote Weijde, groot 16 geersen, waarvan ¼ en ⅛ deel toebehoren aan Aernt de Wilde,
  2. die Werp, groot 10 geersen,
  3. dat Hogelant, groot 16 geersen,
  4. die Horn, groot 16 geersen, waarvan aan Sijmon zelf geersen toebehoren. De Horn had Sijmon bij schoutsbrief van Warmenhuizen op 17 september 1438 aan de heer van Egmond opgedragen,
  5. "het Schapenveld" te Bergen, door hem bij brief van de schout van Bergen aan de heer van Egmond opgedragen.

De heer van Egmond beleent Sijmon Vrederic Dircsz. vervolgens met deze vijf per-celen. Sijmon Vrederic Dircsz. was gehuwd met de dochter van Claes Corf, die Sijmon betitelt als zijn zwager (in dit geval in de betekenis van schoonzoon). Van deze Claes Corf weten we dat hij optreedt als pachter van de tienden van "Heiningewerf": in het jaar 1422/23 was hij over het jaar 1421 nog 9 £ als pacht schuldig gebleven. Bovendien is hij als pachter van de tienden van Schagen nog 7 £ 4 sc. achterstallig (rentmeesters rek. van Kennemerland). De zoon van Sijmon Vrederic Dircsz. is Dirck Sijmon Vredericsz.; volgt onder VI A.

VI A. Dirc Sijmon Vredericsz. Dircsz.

Dit is de man die in de regering van de stad Alkmaar een belangrijke rol gespeeld heeft. Bruinvis vermeldt hem als schepen tussen de jaren 1451 en 1469 en als burgemeester tussen 1466-1475. In 1462 en 1464 vervulde hij volgens dezelfde bron de functie van schout van Alkmaar. Deze droeg op 5 mei 1467 uit eigen bezit [49] aan de heer van Egmond op een stuk land geheten "de ooster Nauwerna" gelegen op de Horn te Harencarspel, groot 11 geersen. Hij wordt hiermede vervolgens door de heer van Egmond beleend. Daarvoor geeft de heer van Egmond hem "in vrijen eigendom" de 10 morgen te Wognum "gemeen met Claes Corf" en het schapenven (of schapenveld) te Bergen, zoals zijn vader die tevoren in leen gehouden had.

Tenslotte wordt Dirk op dezelfde dag door de heer van Egmond beleend met de drie stukken land op die Horn in de ban van Harencarspel, zoals die aan Claes Corf en Sijmon Vredericsz. toebehoord hadden, geheten "die Grote Weijde", "die Werp of Worp" en "dat Hogelant", zoals zijn vader die tevoren in leen gehouden had. Dirck maakt tenslotte "dat Werfken" en "dat Hogelant" tot lijftocht voor zijn vrouw.

Zoals wij nog zullen zien wordt Claes Corf in of kort na 1478 met het vorenstaande goed beleend (na zijn vader Dirk), waarna op 12 december 1506 Dirc Claesz. Corf na "dode zijns vaders", met dit leen beleend wordt. Na diens kinderloze dood gaat dit leen weer over op juffer Gerrit Claes Corfs dochter, zijn zuster (1 juli 1512). Opnieuw zien we Dirck Sijmonsz. uit eigen bezit land opdragen aan de heer van Egmond om dat weer van hem in leen te ontvangen. Ditmaal betrof het een zate land in de ban van Wognum (4 mei en 28 augustus 1472) [50]. De heer van Egmond geeft hem hiervoor op zijn beurt in vrijen eigendom "alle alsulke landen gelegen binnen de heerlijkheid van Harencarspel, die hij en zijn ouders van hem in leen gehouden hadden".

Misschien heeft hij later zijn eigendom in Harencarspel weer aan de heer van Egmond opgedragen om dit opnieuw van hem in leen te ontvangen, want hoe zouden we anders kunnen verklaren dat we die goederen later toch weer als lenen bij zijn nageslacht terugvinden?

Op 11 juni 1461 treedt hij, als door burgemeesters van Alkmaar "geset voogd" over Katrijn Meijnertsdr., namens haar te Alkmaar op. Op 5 juli 1463 ontvangt hij een stuk land "Berchwerck ende hout dat in erfpacht, als hem aanbestorven wesende van sinen vorders (voorvaders), die dat hadden bij brieven van hertog Albrecht" van de rentmeester van Kennemerland in erfpacht tegen betaling van 14 £ 's jaars. Deze erfpacht vindt men regelmatig in de rentmeestersrekeningen over de jaren 1462/63 tot en met 1468/69 terug. Hij wordt in deze akte schout van Alkmaar genoemd. Op 12 januari 1468 treedt hij op als leenman in de vierschaar van de baljuw van Egmond [52]. Op 29 mei 1473 treedt hij nog voor de schout van Heiloo op als voogd "der susteren van St. Franciscusorde van penitentie geheten St. Kathrinenhuis binnen Alkmaar after die kerk" [53].

We zagen reeds dat de erfpacht van het land "Berchwerck" regelmatig op zijn naam 1462-1469 terugkeert. Wij hebben daar natuurlijk niets op tegen, maar moeilijkheden gaat deze erfpacht opleveren als wij zien dat deze reeds in het bezit was van Willem Sijmon Vredericsz., die zoals de rentmeestersrekening (1411/13) van Kennemerland zegt, achterstallig is in het betalen van de erfpacht van "Berchwerck" (een stuk Vroonland). Dit "Berchwerck" zien we ook al in het bezit van Willems vader: Sijmon Vrederic Willemsz. (rekening over het jaar 1389/90!). Het lag voor de hand te veron-derstellen dat "Berchwerck" vererfd zou zijn in diens tak, maar nu blijkt opeens dat "Berchwerck" in 1462 in het bezit is van Dirk Sijmonsz., schout van Alkmaar, klein-zoon van Dirc Sijmon Vredericsz., die een broer was van bovengenoemde Willem Sijmon Vredericsz.!

Dit leek bijzonder vreemd, daar laatstgenoemde nageslacht had. Het is zelfs denkbaar dat deze ook een kleinzoon Dirck Sijmonsz. had, die schout van Alkmaar was en "Berchwerck" eenvoudig van zijn vader geërfd had. Deze gedachte zou een bijzonder onaangenaam gevolg hebben. Er zouden dan gelijktijdig twee personen geleefd hebben die beiden Dirc Sijmonsz. heetten en beiden gelijktijdig een rol gespeeld hebben in Alkmaar. Dit zou een onontwarbaar probleem opleveren. Het ziet er echter naar uit dat er slechts één Dirk Sijmonsz. in die tijd in Alkmaar leefde; deze zou dan "Berchwerck" niet geërfd, maar gekocht kunnen hebben van zijn bloedverwant. Toch zijn er argumenten aan te voeren voor het bestaan van een tweede Dirck Sijmonsz. Deze Dirk Sijmon Vredericsz. blijkt op 14 september 1480 van de hertog in leen te houden ½ van de tiende geheten "de Gneppick" te Alphen a/d Rijn. De andere helft van dat goed werd in leen gehouden door Herman van der Laen. Het was dus een familiebezit. We laten dit geval maar rusten. Dat hebben we ook gedaan met een aantal akten die stellig wel op de besproken familie betrekking hebben, evenals allerlei door hen beklede functies, want dit zou onze arbeid bijzonder verzwaard hebben.

Nog even iets over de oudste Claes Corf, wiens dochter gehuwd was met de vader van deze Dirc Sijmonsz. We vinden hem in de rentmeestersrekening van Kennemer-land als pachter van tienden te Schagen. In de rekening over 1422/23 en 1423/24 is hij nog steeds 7 £ 4 sc. achterstallig van zijn pacht over 1421. Zoals wij zagen bezat hij land te Harenkarspel dat hij aan zijn schoonzoon Simon overdroeg. Op 10 februari 1441 is er nog sprake van "Corf's sate" te Wognum.

Het is mogelijk dat Claes Corf behoorde tot de Amsterdamse familie Corf, die gegoed was te Wognum! Jammer genoeg troffen we Claes Corf niet aan bij de leden van de Amsterdamse familie Corf, zodat verwantschap onzeker blijft (G.A. Amsterdam Inv. Burger Weeshuis, het Carthuizerklooster no. 581 b, regest 357).

Belangrijk voor de hele kwestie is ook het feit dat Dirck Sijmonsz. als schepen van Alkmaar op zijn zegel het wapen van Boschhuijzen voerde, zoals de heer Fasel ons op p. 73 van zijn artikel meedeelt. Dit sluit elke twijfel over zijn afkomst in manlijke lijn uit het door ons behandelde geslacht uit. De naam van zijn vrouw kennen we (nog) niet, wel die van zijn zoon Claas Corf, die volgt onder VII.

  1. Claas Corf, de hoofdpersoon in het drama. Merkwaardig is het verschil in beoordeling van deze figuur. Pater J. Hof in "Abdij van Egmond", p. 466 en 477 schrijft: "Claes Corff was een ijverig bevorderaar van de invoering van de hervorming van "Bursfeld", waaraan hij ook financieel bijgedragen heeft en maakte hij de her-vorming van Stavoren mogelijk door een lening. Hij verkreeg dan ook uit dankbaar-heid voor bewezen diensten brieven van broederschap van het generaal kapittel in 1495”.

Aanmerkelijk minder gunstig is het oordeel over Corf van de heer Fasel die speciaal aandacht schenkt aan Claas' onduidelijke, twijfelachtige herkomst. Na alles wat er gezegd en geschreven is over Corf's levensloop, zullen we dat niet opnieuw gaan doen. Slechts enkele feiten: In of kort na 1478 werd Claes Corf, wonende te Alkmaar, door de heer van Egmond beleend met de goederen die hij (Claas) van zijn vader geërfd had [84].

Wij weten nu dat zijn vrouw in 1495 overleden is en dat zij een testament gemaakt had waarin zij aan de St. Bavo te Haarlem zes Rijnse guldens vermaakte [85]. De relatie met Haarlem wordt begrijpelijk door de wetenschap dat zij een dochter was van Willem Diert, lid van een aanzienlijke familie in Haarlem. In een akte lezen we dat Claes Corf Dircsz. van wijlen zijns vrouws vader Willem Diert een rente geërfd had op een huis en erf in de Zijlstraat te Haarlem, 29 mei 1503 [86]. Bij gebreke van zegel, bezegelde Claes Corf deze akte niet, maar hij ondertekende die "mit mijns selfs hande". Dit betekent niet dat hij geen zegel bezat, maar dat hij het waarschijnlijk op dat moment niet bij de hand had. De voornaam van de vrouw staat er niet bij, doch volgens Bruinvis heette zij Geertruid (Alkmaars Jaarboekje (1971), p. 74). Zijn Haarlemse relatie zal hem ook zijn bezit in Schoter-Vlieland verschaft hebben.

De heer Fasel zegt dat Claes Corf ongetwijfeld meer kinderen heeft gehad en knoopt daaraan vast dat Claas Corf op 27 augustus 1505 geeft aan Jacob Adriaensz. "wegens hulp door diens vrouw aan hem (Corf) in verscheidene ziekten verleend" levenslang vrije woning op de Nieuwesloot. De vrouw van Jacob Adriaensz. is in verwachting van een kind. De heer Fasel suggereert dat Claes Corf wel eens de vader van dit kind zou kunnen zijn. Mijns inziens volkomen ten onrechte. Waarom zou Claes Corf aan een vrouw die hem tijdens zijn ziekten verzorgd heeft en dat, nu zij een baby verwacht, niet meer kan doen, geen vrije woning kunnen geven? En dat nog wel niet aan haar zelf maar aan haar wettige man!

In 1489 had hij ook het schoutambt van Hoorn gepacht en in 1492 was deze pacht met nog drie jaar verlengd. Intussen had Jan van Schagen echter het schoutambacht van Hoorn gepacht en hij legde zich dus niet neer bij de verlenging van de verpachting aan Claes Corf. Een langdurig proces volgde over deze zaak, waarin de Grote Raad van Mechelen tenslotte uitspraak deed. Jan van Schagen voerde aan dat Claes Corf vijf ambten bekleedde, terwijl dat er slechts twee mochten zijn. Partijen verweten elkaar bovendien onloyaal gedrag, doch tenslotte werd Claes op 30 augustus 1493 in het gelijk gesteld [54]. In 1491 was hij schout van Haarlem, en bovendien vinden we hem als heemraad van de Hondsbosse zeewering. Op 16 december 1504 [55] was Claes Corf door de graaf van Egmond "om de grote dienste die onse welgeminde Claes Corff ons diversche stonden gedaen en bewezen heeft ende noch doet" beleend met 17 geersen land te Nieuwe Niedorp, die hij (Claes Corf) uit zijn eigen bezit aan de graaf had opgedragen. In ruil daarvoor kreeg Claes Corf weer in eigendom van de graaf "Cleyn Cranenbroek" te Heiloo, dat Claes van een leenman gekocht had. Ook beleende de graaf van Egmond hem met de 5 stukken land te Harenkarspel, die zijn vader reeds in leen gehouden had en welk leen wij bij Dirck Sijmonsz., zoon van Claes Corf terugvinden.

Van zijn kinderen noemen wij:

  1. Dirk Sijmonsz., volgt onder VIII.
  2. Jvr. Gerrit Claes Corfsdochter, die na de dood van haar broer beleend werd met diens lenen, 21 juli 1512 [56]. Zij was gehuwd met mr. Jacob Pijnsen, een aanzienlijk man, over wie we niet verder zullen uitweiden.
  3. Wendelmoet, vermeld als weduwe in 1554. x 1. mr. Reijer de Jonge, heer van Baardwijk x 2. Andries van Bronkhorst, ridder, baljuw van Den Briel (1527), raad in den Hove van Holland [57].
  4. Hadewij, gehuwd met Johan Ie Fèvre, heer van Heemstede, Liesveld etc., ridder, die in 1522 stierf.
    1. Dirck Sijmonsz. alias Dirk Claes Corfszone, die gehuwd was met Catherina van Dorp, dochter van Jan van Dorp en van Catharina van Abbenbroek [58]. Na opdracht door Aernt de Jager Claesz. wordt Dirk beleend met 12 ½ geersen land te Niedorp (8 december 1484 [59]). Daar Dirc dan nog onmondig is, doet zijn vader Claes Corf de eed voor hem. Zoals wij weten liet hij zich ook belenen met "laech Thorenburch" bij Alkmaar (24 mei 1489 [60]).

Als Dirc Sijmon Vrederic Claes Corfsz. werd hij benoemd tot rentmeester van de zeewering van Petten en 't Hontbosch (28 juli 1501 [61]). Ook zien we hem weer in relatie met het land van Putten, want op 8 augustus 1 504 doet jvr. Catharina Jacobsdr. met haar man mr. Philips Ruijchrok, ten behoeve van Dirck Claes Corfsz. afstand van haar lijftocht op een deel van de heerlijkheid Middelharnis en op 50 gemeten land in dezelfde heerlijkheid [62]. Op 20 januari 1503 wordt Dirk dan vervolgens beleend met ⅙ van ¼ deel en van 1/16 deel (sic !) van de hele heer-lijkheid van Middelharnis en met de 50 reeds genoemde gemeten aldaar. In de beleningsakte wordt hij Dirck Claes Corfsz. Genoemd [63]. Hij laat zich bovendien op 23 juni 1503 [64]belenen met 6 blokken tienden in het ambacht Westenrijk in het land van Putten, die oorspronkelijk aan zijn neef Gillis van Valkesteijn hadden toebehoord. Bij deze belening heet hij Dirck Sijmonsz. Claas Corfsz.

De hoge en lage heerlijkheid van Noordwijkerhout vielen hem ten deel door zijn belening hiermede op 2 oktober 1503 [65]. Na zijn dood vererft dit leen op zijn zuster jvr. Geride Claes Corfsdr., gehuwd met mr. Jacob Pijnsen (15 juli 512 [66]).

Door koop verkreeg hij op 8 augustus 1501 vijf maden land te Mijzen en nog een huis, hofstede en vijf stukken land te Schermer, waarmede de hertog hem op 23 oktober 1501 beleende [67]. Hij koopt ook nog een leen van 15 geersen te Akersloot (28 mei 1502 [68]) en een leen van 3 geersen te Heiloo (29 mei 1502 [69]). Dirc Sijmonsz. Claes Corfszoon wordt op 20 juli 1507 beleend met 17 geersen land te Nieuwe Niedorp, hem aanbestorven van zijn vader Claes Corf [70] (die er op 16 december 1504 mee beleend was).

Van groot belang is ook een akte van 12 december 1506 [71]; hierin beleende de graaf Dirck Claes Corffsz. met vijf stukken land gelegen op de Hoerne in de ban van Harenkarspel, die ook reeds aan zijn vader toebehoord hadden, namelijk:

  1. "die grote Wijde", groot 16 geersen
  2. "die Worp", groot 10 geersen
  3. "dat Werfken", groot 10 geersen
  4. "dat Hogelant", groot 12 geersen, "daar de oude Dirk Sijmonsz. (zijn grootvader) in placht te hebben 5 geersen".

Met al deze lenen werd na de dood van Dirk Sijmonsz., diens zuster jvr. Gerrit Claes Corfszdr. beleend, evenals met "het cleyne Sant" te Wimmenum. Onze Dirk deed, zoals reeds is opgemerkt, een aanzienlijk huwelijk, en wel met Catharina van Dorp, dochter van Jan van Dorp en Catharina van Abbenbroec."Jan van Dorp werd in 1481 in de oorlog met Utrecht gevangen en hadde getrouwd Catharina van Abbenbroec”etc. “en wan een dochter Catharina van Dorp, die te man hadde de enige zoon van Claes Corf van Boschuizen, ontvanger-generaal over Holland", "maar stierf zonder oir”.

De gegevens die hier uit de Batavia Illustrata zijn overgenomen, maken een betrouw-bare indruk. De toevoeging "van Boschuijsen" is blijkbaar een punt dat de glorie moest verhogen, want Corf klonk nu eenmaal minder aanzienlijk dan de algemeen bekende naam "van Boschuijsen". In of kort vòòr het jaar 1512 moet Dirck Sijmonsz. overleden zijn zonder kinderen na te laten. Ik bedoel hiermede vanzelfsprekend "wettige" kinderen. Zijn lenen komen alle aan zijn oudste zuster jvr. Gerrit. De andere zusters zullen hun aandeel in de erfenis ontvangen hebben in "eigen" goed dat aan Dirk ook in rijke mate had toebehoord. Dat Dirk Sijmonsz. onmogelijk een bastaard geweest kan zijn, wordt reeds bewezen door de regelmatige vererving van de leen-goederen van zijn vader op hem (Dirk) en daarna op zijn zuster jvr. Gerrit. Op grond van het testament van zijn vader (een concept hiervan vindt men in het archief van het Provenhuis van Zessen onder nr. 2, in het gemeente-archief van Alkmaar) vermeldt de heer Fasel dat Dirck Sijmonsz. gehuwd was met Katrijn Claes Halsdr.

Daar de datum ontbreekt weten we niet of zij de eerste of de tweede vrouw van Dirk Sijmonsz. geweest is.

Conclusie Het probleem - De Wilde en dat van het schoutambt van Alkmaar leverde een nieuw gezichtspunt op over de herkomst van Claas Corf, hetgeen een hernieuwd onderzoek ten gevolge had. Dit leverde een verrassend resultaat op: van de duistere en twijfelachtige herkomst van Claas moeten wij terugkomen. Claas behoorde tot een zeer aanzienlijk geslacht, dat rijk met aardse goederen gezegend was. Een oud geslacht ook, dat omstreeks het jaar 1300 al een zeker aanzien genoot en dat rechtstreeks verwant is, in manlijke lijn, met de van Boschuijsens. Het geslacht van Claes Corf voerde ook het wapen-Boschuijsen. Dat neemt niet weg, dat in zijn stamreeks de naam Boschuijsen niet voorkomt.

Ook had hij slechts één wettige zoon, Dirck Sijmonsz. geheten, die geen kinderen naliet, zodat zijn leengoed op zijn oudste zuster vererfde. Dochters van Claes Corf trouwden allen met leden van in die tijd zeer aanzienlijke geslachten. Claes Corf huwde met een dochter uit een aanzienlijke Haarlemse familie en Dirk Sijmonsz. met vrouwen uit de families Van Dorp en Hals, beide families van standing.

Claes Corf was zeer gefortuneerd "van huis uit", maar al zijn officiële functies zullen zijn kapitaal wel aanzienlijk vergroot hebben.

Hoewel het eigenlijk buiten het bestek van dit artikel valt, is het verleidelijk om nog iets te zeggen over de opstand van het Kaas- en Broodvolk, die ontstond na de aangekondigde invoering van het zogenaamde "ruitergeld" (ca. 1492). Als gevolg hiervan werd het huis van Claes Corf te Alkmaar geplunderd. Hijzelf ontkwam door zijn afwezigheid aan executie.

Het deelnemen aan de opstand werd zwaar gestraft. Op 25 mei 1492 werden te Haarlem de straffen hiervoor uitgedeeld. Ten aanzien van Alkmaar werd bepaald: '”Item sullen den Keyserl. Maj. Ertz. Hertoghe Philips, ende hare nakomelingen, grave van Holland ende heere van Vrieslant, in der tijt wesende, geven ende betalen op elck huys (staende in de voirs. stede van Alckmaar) drie stuyvers tsjaars gedurende tot ewigen dagen" [88]. Ook de handlangers werden met een dergelijke betaling belast. Zes jaar lang waren de desbetreffende betalingen door Alkmaar en de andere schuldigen reeds gedaan, toen daarin verandering gebracht werd. De aartshertog kwam in geldnood en ging domeinen verkopen.

Hoewel formeel gezien zijn handelwijze volkomen juist was, handelde Claes Corf wel bijzonder ontactisch door aan te bieden deze belasting (het zogenaamde haardstedegeld) voor 4095 £ te kopen. Er waren 784 betalende huizen te Alkmaar, die tezamen 117 £ 12 sc. opbrachten, en 2724 huizen in West-Friesland en Schageren Niedorperkoggen, die in totaal 272 £ 8 sc. opleverden. Claes Corf ontving jaarlijks 390 £ voor zijn geïnvesteerde 4095 £; hij maakte dus bijna 10 % van zijn geld.

De heer Cordfunke maakte mij attent op het bestaan van deze oorkonde, waarbij Claes Corf dit haardstedegeld kocht, op 29 oktober 1498, terwijl de heer Rombach mij er op attendeerde dat deze akte afgedrukt was in de kroniek van Alkmaar uit 1725 [73]. Nu wordt het citaat, dat de heer Fasel op p. 74 van zijn artikel aanhaalt, ons ook duidelijk. Dit heeft dus geen betrekking op geld, dat van Claes Corf geleend is, maar op het door hem geïnde haardstedegeld.

U zult u zeker wel afvragen, wat hebben wij nu met Leiden, Putten en Gorinchem te maken? Persoonlijk vond ik het een verrassende uitkomst, dat de Alkmaarders al in de 14de eeuw helemaal niet geïsoleerd leefden, maar overal elders contacten hadden. Het is dus duidelijk mijn opzet geweest om te laten zien, hoe nauw de vooraanstaande Alkmaarders verbonden zijn met de buitenwereld. Dat zegt natuurlijk niets over het leven van de gewone bevolking. Toch vermoed ik dat ook daar contacten met "buiten" een grotere rol gespeeld hebben dan vroeger werd aan-genomen. Vanzelfsprekend heb ik mij beperkingen opgelegd en zeker geen gebruik gemaakt van alle gegevens over de familie van Claes Corf, die mij ten dienste stonden.

Noten

  1. R.A.H., coll. aanw. 42 fol. 12v.
  2. idem, 40 fol. 56.
  3. idem, 43 fol. 15 en 44 fol. 2v.
  4. idem, 43 fol. 22 v en 44 fol. 5 v.
  5. idem, 43 fol. 80 en 44 fol. 25 v.
  6. idem, 44 fol. 130v.
  7. idem, 44 fol. 140v.
  8. idem, 63 fol. 404v en 178 fol. 271.
  9. Bronnen voor de Gesch. v.d. abdij Rijnsburg. (R.G.P.-serie), dl. I, regest 670.
  10. R.A.H., coll. aanw. 44 fol. 214v.
  11. idem, 44 fol. 227.
  12. idem, 45 fol. 286v.
  13. idem, 91 fol. 25 v.
  14. idem, 64 fol. 128v.
  15. Gem. arch. Haarlem, "Cartularium" van St. Jan, nr. 840.
  16. R.A.H., coll. aanw. 45 fol. 340.
  17. idem, 91 fol. 25 v.
  18. idem, 48 fol. 86.
  19. A.R.A., Arch kapittel van St. Marie op het Hof te 's-Gravenhage, regest 171.
  20. R.A.H., coll. aanw. 46 fol. 94.
  21. idem, 46 fol. 236.
  22. idem, 47 fol. 449.
  23. idem, 46 fol. 236.
  24. idem, 47 fol. 528.
  25. idem, 74 fol. 109v.
  26. Gem. arch. Leiden; kerken in Leiden, regest 100, 120 en 192.
  27. A.R.A., leenreg. van Putten, B fol. 73.
  28. R.A.H., coll. aanw. 516A fol. 35 v.
  29. Gem. arch. Leiden, Ind. Gasthuizen nr. 571, regest 631.
  30. R.A.H., coll. aanw. 516B fol. 154.
  31. idem, 516B fol. 151 v.
  32. idem, 109 fol. 48v.
  33. idem, 148 fol. 306/307v.
  34. idem, 516B fol. 151.
  35. idem, coll. aanw. 96 fol. 135 v.
  36. idem, 54 fol. 113 v en 143.
  37. idem, 57 fol. 392.
  38. idem, 69 fol. 121 v en 19.
  39. idem, 71 fol. 24 v.
  40. idem, 77 fol. 26.
  41. idem, 99 fol. 37v.
  42. idem, 516B fol. 15 IV.
  43. idem, 99, Caput Arkel, fol. 37 v.
  44. Inv. v.h. arch. van de abdij Egmond, regest 427.
  45. Gem. arch. Haarlem, Cartul. van St. Jan, fol. 185 v.
  46. R.A.H., coll. aanw. 516B fol. 55.
  47. idem, 516B fol. 197 v.
  48. idem, 516B fol. 154.
  49. idem, 516A fol. 67v en 71 v.
  50. idem, 516B fol. 129v en 136v.
  51. Gem. arch. Alkmaar, kloosters, het oude Hof, nr. 48.
  52. R.A.H., coll. aanw. 238 fol. 133 v, 182, 191 v, 272v en 379v.
  53. Gem. arch. Haarlem, Cartul. van St. Jan, fol. 53.
  54. Alle processtukken: Grote Raad van Mechelen Beroepen Holland dl VII dossier 610
  55. R.A.H., coll. aanw. 516B fol. 49v.
  56. idem, 516B fol. 85, 97v, 98 en 101. [57 en 58] Batavia Illustrata, p. 35.
  57. R.A.H., coll. aanw. 108, Vriesland fol. fl.
  58. "Alkmaar van boerderij tot middeleeuwse stad", p. 146.
  59. P. A. Meilink, Inv Arch Staten van Holland vóór 1572, regest 195.
  60. R.A.H., coll. aanw. 112, Caput Putten, fol. 74 v.
  61. Idem 112, Caput Putten, fol. 108.
  62. Idem 112, Caput Putten, fol. 119v.
  63. idem 111, Caput N.H., fol. 189.
  64. Idem 113, Caput Z.H., fol. 131.
  65. Idem 112, Caput Kennemerland, fol. 52.
  66. Idem 112, Caput Kenn., fol. 55.
  67. Idem 516, afd. III, fol. 27.
  68. Idem 516B fol. 67v.
  69. Idem 516B fol. 63v.
  70. "Batavia Illustrata", p. 894.
  71. "Kronyk der stad Alkmaar", te Amsterdam etc. (1725), p. 337.
  72. R.A.H., coll. aanw. 104, Caput N.H., fol. 6.
  73. Arch. kloosters Leiden, regest 272.
  74. R.A.H., coll. aanw. 105, Caput Putten, fol. 58.
  75. Idem 105 Caput Putten, fol. 93 v.
  76. A.R.A., copie Leenkamer, 32 fol. 8v.
  77. R.A.H., coll. aanw. 103, Caput N.H., fol. 21.
  78. A.R.A., copie Leenkamer, 39 fol. 80v.
  79. A.R.A., copie Leenkamer, 39 fol. 88.
  80. Arch. kloosters Leiden, regest no. 1598.
  81. Idem regest no. 1593.
  82. R.A.H., coll. aanw. 516B fol. 207 v.
  83. Kerk. Rek. Haarlem ao 1495 fol. 9v.
  84. Cart.Zijlklooster Haarlem fol 150; gedrukt Bijdr. Bisdom Haarlem dl 16 nr 214 p 291
  85. R.A.H., coll. aanw. 46 fol. 217.
  86. W. G. Lams, "Privilegien van Kennemerlandt", p. 79.